Tussen de provincies bestaan al vele jaren flinke verschillen in levensduur en productie. Opvallend is dat de levensduur het langst is in de zogenaamde weideprovincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland. En het kortst in Noord-Brabant, Zeeland en Limburg. Omdat de levensproductie het product is van levensduur en productie zie je hetzelfde voor de levensproductie: die is in de westelijke en noordelijke provincies gemiddeld hoger dan in de zuidelijke en oostelijke provincies. Ondanks dat de productie in de weideprovincies lager is.
Zeeland en Flevoland hebben ondanks de kortere levensduur door de hogere productie toch een levensproductie die in de buurt komt van die in de weideprovincies. De toename in productie en levensduur en dus ook in levensproductie is in de zuidelijke provincies bovengemiddeld. Dat geldt ook voor Groningen en Utrecht maar de toename in melkproductie is daar ondergemiddeld. Ze provincies lijken naar elkaar toe te groeien. In bijgaande grafieken en de tabel is dat weergegeven voor 2008 en 2022 (CRV 2023). Over de gehele linie is te zien dat de verschillen in levensproductie zijn afgenomen.
Er is veel gediscussieerd over de mogelijke oorzaken van de verschillen. Sommigen zeggen dat het komt omdat in met name de westelijke provincies meer wordt geweid. Anderen veronderstellen dat het komt doordat ze daar minder mais voeren. Maar de belangrijkste reden lijkt toch de lage productie te zijn. Maar waarom is de levensduur bovengemiddeld toegenomen terwijl ook de productie bovengemiddeld is gestegen waardoor het verschil in levensproductie steeds kleiner is geworden?
Volgens sommigen zijn in de weideprovincies de koeien door selectie in de loop der jaren aangepast aan de bedrijfsomstandigheden en daar hoort geen hoge productie bij. Volgens anderen zijn de omstandigheden in de zuidelijke provincies verbeterd waardoor de koeien langer meegaan en bovendien makkelijker produceren. En dan zou dan gelden voor de zuidelijke provincies.
Tot nu toe is daar geen eenduidig antwoord op gekomen maar wellicht dat er meer duidelijkheid komt uit het onderzoek dat momenteel loopt naar de verschillen in weide- en graasgedrag tussen koeien en rassen. Het zou aanknopingspunten kunnen bieden voor de zuidelijke en oostelijke provincies om ondanks de bovengemiddelde productie toch de levensduur verder te verlengen en voor de westelijke en noordelijke provincies ondanks de bovengemiddelde levensduur de ondergemiddelde productie iets te verhogen. Kortom, er valt nog het een ander uit te zoeken willen we ervan leren voor bijvoorbeeld de fokkerij. Maar ook wat economische de meest optimale situatie is want het gaat immers niet alleen over de koe.